
Het sterrendom van de acteurs Penélope Cruz en Antonio Banderas is onbetwistbaar. Zo ook de status van Oscar winnende regisseurs als Pedro Almodóvar en Alejandro Amenábar.
ADVERTENTIE
Waar veertig jaar lang slechts een enkeling als de briljante Luis Buñuel in het buitenland furore wist te maken, weet de internationale filmwereld de Spaanse markt steeds beter te vinden.
Vanaf de eerste filmopname in 1896, is Spanje nu, ruim twintig Oscarnominaties, vijf Oscars, vijf prestigieuze filmfestivals, een eigen Goya-uitreiking en veel kwalitatief hoogwaardige regisseurs en acteurs rijker.
Vader en zoon Jimenos
In mei 1896 bracht een vertegenwoordiger van Lumière de recent ontdekte filmtechniek naar Spanje. In een zaaltje in Madrid werden enkele, in Frankrijk gemaakte films vertoond. Vader en zoon Jimeno, eigenaars van een reizende tentoonstelling zaten in het publiek.
Opgewonden over de mogelijkheden van de nieuwe techniek, togen zij naar Frankrijk om deze aan te schaffen. Enkele maanden later werd door hen in Zaragosa Spanje’s eerste film getoond. De titel gaf exact weer wat er in de slechts één minuut durende film te zien is: ‘Mensen verlaten de middagmis in de Kathedraal van de heilige maagd Pilar in Zaragosa.’
De eerste films
Fructuoso Gelabert produceerde de eerste fictieve film: ‘Riña en un café’ (1897). Pionier op het gebied van filmtechniek was regisseur Segundo de Chomón. Hij wist met schaars voor handen zijnde middelen toch innovatief te zijn.
Ondanks de barre economische en sociale omstandigheden (de meerderheid van de Spanjaarden werkte aan het einde van de negentiende eeuw op het land en was analfabeet), werden er toch films geproduceerd.
De eerste films waren vooral korte documentaires over actuele onderwerpen of met komische inslag. Als snel volgden ook dramatische en avontuurlijke fictie en operette. Pas in de jaren twintig ontstond er belangstelling voor de bioscoop vanuit beter gesitueerde kringen.
Geluid
Geïnspireerd door avant-gardistische stromingen in schilderkunst en literatuur werd getracht de kwaliteit van de films ook inhoudelijk te verbeteren. In 1928 werd geluid in de film geïntroduceerd. Dit kwam voor Spanje als een volslagen verrassing. Nog steeds beschikte de industrie niet over de middelen om snel op veranderingen in te spelen.
Als antwoord hierop werden de productiemaatschappijen CIFESA en Filmófono in het leven geroepen met een ‘gouden tijdperk’ voor de Spaanse film als gevolg. Bestaande genres werden beter uitgewerkt en inspiratie werd gevonden in de literatuur van dat moment.
De eerste film met geluid was: ‘Fabricante de suicidios’ door Fransisco Elias. In 1928 waren al 44 van de tot dan toe 58 geproduceerde films opgenomen in Madrid, terwijl tot de jaren twintig Barcelona het filmcentrum was.
Bekende regisseurs waren Jacinto Benavente (met een Nobelprijs voor de literatuur voor zijn kritische scripts over rijke landheren en hun dagloners) en Florían Rey.
Luis Buñuel (1900-1983)
Spanje´s beroemdste regisseur bevond zich het grootste deel van zijn lange carrière als banneling in het buitenland. Luis Buñuel nam films op in Mexico, Frankrijk, Italië en Amerika.
Samen met Salvador Dalí maakte hij in 1927 het shockerende ‘Un perro Andaluz’, wat een letterlijke visualisatie van hun dromen van één nacht was. Buñuel, die zelf uit een rijke familie kwam, stelde met zijn films waarden en instituties die als vanzelfsprekend werden aangenomen aan de kaak.
Hij schreef met zijn omvangrijke oeuvre geschiedenis als anarchistische, atheïstische en surrealistische filmregisseur. Zo zette hij in ‘Los olvidades’ (1950) een neorealistisch portret neer over het destructieve gedrag waartoe de mensheid in staat is.
Buñuel leverde kritiek op de realiteit met satire, sex, necrofilie, sadomasochisme en beestachtigheid als thema´s. Dit alles met beperkte en simpele visuele middelen. Ondanks dat er begin jaren veertig al 140 bioscopen waren, werd film nog steeds met de werkende klasse geassocieerd en was als tijdverdrijf minder populair dan operette en stierengevechten.
Franco’s censuur
Na de Burgeroorlog werden alle films met communistische en republikeinse inslag of over de oorlog vernietigd. Nasynchronisatie in het Spaans werd verplicht. Veel regisseurs en scenarioschrijvers vluchtten daarom naar het buitenland.
Franco zelf was dol op films, maar riep wel een commissie in het leven die vanaf 1946 alle uitgebrachte films controleerde op inhoud. Slechts brave, moralistische films zonder enige andere opinie dan de zijne mochten door naar de bioscoop.
Propaganda
Het publiek zag in de moeilijke naoorlogse periode film als een vlucht uit de ellendige werkelijkheid en ging steeds massaler naar de bioscoop. Als uiting van zijn ernstige controledwang schreef de dictator zelf een film onder het pseudoniem Jaime de Andrade.
‘Raza’ was een propagandafilm van de zuiverste soort waarin de ‘familie’ als instituut een prominente rol speelde. Franco’s boodschap: om het eeuwige en verenigde Spanje te beschermen als basis voor het Spaanse ras, was de burgeroorlog noodzakelijk.
Uit de grote berg films die in die tijd werden geproduceerd ontstond in diverse genres een goede traditie. Luis García Berlanga en Juan Antonio Bardem maakten naam in deze periode met realistisch gefilmde en vooral religieuze verhaallijnen.
Met films als ‘Marcelino, pan y vino’ werden een aantal kindsterretjes populair zoals Ana Belén (nog steeds een grote ster), Pablito Calvo en Pili y Mili.
Filmfestival San Sebastián
In 1953 werd het eerste filmfestival georganiseerd in San Sebastián. Een officiële filmacademie werd door de overheid opgericht om de kwaliteit van film in Spanje te verbeteren.
Deze academie in Madrid leverde een nieuwe generatie regisseurs op zoals Vicente Aranda, Mario Camus en Carlos Saura. Zij vielen onder een stroming die later ‘El nuevo cine Español’ werd genoemd. Deze vooral links georiënteerde stroming wist op een subtiele manier sociale kritiek te leveren, hiertoe geïnspireerd door de massale trek van het platteland naar de grote steden die plaatsvond in die tijd.
Nieves Conde gaf in ‘Surcos’ (1951) een harde visie op deze landelijke exodus weer. Carlos Saura wist censuur te vermijden door symboliek tot prachtige melancholische beelden te transformeren. Hij creëerde op een heel andere manier dan het regime wenste, beelden over de kerk, de Spaanse cultuur en familie.
In de loop van de jaren zestig werd door de snelle economische groei als gevolg van veranderende buitenlandpolitiek en het opkomende toerisme, de filmindustrie commerciëler.
Er was meer contact met buitenlands gedachtegoed en dus ook met vrijheid. Door de in die tijd veel gebruikte metaforische kritiek gingen vooral jongeren naar de bioscoop vanuit een soort rebellie tegen het regime.
Hollywood in Almería
Midden in het rotsachtige maanlandschap rond het plaatsje Tabernas in Almería liepen ooit, vooral in de jaren zestig, filmsterren als Claudia Cardinale, Clint Eastwood en Sean Connery rond.
Voor de Spaans-Italiaanse spaghettiwesterns van onder meer Sergio Leone vormde het surrealistisch aandoende landschap een perfect op het westen van Amerika lijkend decor.
Voor andere films leek het landschap voldoende Arabisch of Noord Afrikaans. ‘Indiana Jones, the last Crusade’, ‘Doctor Zhivago’, ‘The good, the bad and the ugly’ en ‘Lawrence of Arabia’ zijn enkele titels die hier deels of helemaal werden opgenomen. Een paar oude studio´s, decors en een themapark is alles wat nog uit deze glorietijd rest. Nu dient het landschap als achtergrond voor commercials en televisiefilms.
Nieuwe thema´s in democratie
Meteen na de dood van Franco in 1975 en het verdwijnen van de censuur werden alle eerder verboden thema´s uitvergroot. Homoseksualiteit, transseksualiteit, drugsgebruik en criminaliteit waren de voornaamste ingrediënten voor de postdictatoriale filmindustrie.
De overgang naar democratie inspireerde de filmmakers tot de creatie van films die niets meer met de voorgaande periode van doen hadden. Regisseurs die al tijdens de dictatuur films hadden gemaakt, zoals Carlos Saura, Vicente Aranda en Imanol Uribe namen nu fictiefilms op over geweld en drugsgebruik en hiermee kwam een einde aan de symbolische en indirecte manier van filmen.
In het begin van de jaren tachtig vormden thrillers en luchthartige comedy de voornaamste genres. Regisseur Fernando Trueba bijvoorbeeld, wilde zijn publiek vooral blij maken met zijn ‘feel good movies’ want zorgen waren voor morgen.
Pas in de tweede helft van de jaren tachtig kwamen films over de gevolgen van burgeroorlog en dictatuur onder meer van Eloy de la Iglesia, Pedro Almodóvar, José Luis Garci en Vicente Aranda.
De la Iglesia filmde op een provocerende wijze thema´s als illegale abortussen, kinderhandel en prostitutie. Almodóvar doorbrak taboes met zijn absurdistische, shockerende directheid. Ondanks scherpe kritiek in eigen land werd hij emblematisch voor de Spaanse film in het buitenland.
Spaanse film in vrijheid
Vanaf de jaren negentig veranderde er mede dankzij een socialistische regering veel
in de filmindustrie. Jongeren als Ulloa en Julio Medem debuteerden. Ook kwamen er steeds meer vrouwelijke regisseurs van de academies.
De nieuwe generatie filmmakers groeide in vrijheid op, waardoor hun thematiek en beelden erg verschillen met die van de voorgaande decennia. Ze zijn meer gericht op het heden en gaan veelal over jongerenproblematiek en andere sociale onderwerpen vanuit een individualistische invalshoek.
Op een indirecte manier reflecteren ze de sociale en politieke realiteit van thema´s als werkloosheid, immigratie, drugs en homoseksualiteit en weten een nationaal en internationaal steeds groter wordend publiek te bereiken.
Oscars voor Spanje
Luis Buñuel, El discreto encanto de la burguesía (1972)
José Luis Garcí, Volver a empezar (1982)
Fernando Trueba, Belle Epoque (1992)
Pedro Almodóvar, Todo sobre mi madre (2000)
Pedro Almodóvar, Hable con ella (2003)
Alejandro Amenábar, Mar adentro (2005)