
‘Los reyes de los montes’ (de koningen van de bergen) werden ze genoemd. Ze heersten in groepen over de bergachtige landschappen in het binnenland van Andalusië, in tijden waarin deze regio volledig geïsoleerd was van de rest van Spanje.
Romantische reizigers
Door een nog bijna middeleeuws feodaal systeem bestond er eind achttiende en begin negentiende eeuw een schrijnende armoede onder landbewerkers en hun families.
Het is grotendeels te danken aan de romantische reizigers, onder wie veel buitenlandse schrijvers die op de vlucht waren voor het moderne, rationele Europa en op zoek naar inspiratie, dat deze bandieten verworden zijn tot legendarische helden van bijna mythische proporties.
De geest van de bandieten
Door de eeuwen heen werden de bandoleros in Andalusië afwisselend afgeschilderd als zielenpoten, helden, dieven, romantische vrijbuiters of bloeddorstige moordenaars. De bandieten in Andalusië hielden het vol tot 18 maart 1934, de sterfdag van ‘Pasos Largos’, de laatste bandolero van Andalusië.
Struikrover en bandieten zijn al zo oud als de mensheid. De bandoleros waarover het hier gaat verschenen als een logisch gevolg van de sociale en economische omstandigheden in het Andalusië van twee eeuwen geleden.
Armoede
Door vier grote epidemieën aan het einde van de achttiende eeuw, heerste er al veel armoede, dood en verderf. Later, tussen 1808 en 1812 bevond Spanje zich in de onafhankelijkheidsoorlog tegen de invasie van het napoleontische leger en leed daardoor onder een grote politieke onrust.
Veel Andalusiërs waren al naar het noorden van Spanje getrokken, op zoek naar een beter leven. Het platteland was grotendeels in handen van enkele heerszuchtige grootgrondbezitters en tachtig procent van de bevolking was dagloner.
Veelal gedwongen door persoonlijke ellende, een gebrek aan economische middelen of door een hang naar rebellie tegen de heersende orde, namen de vaak erg jonge mannen het recht in eigen hand.
Berovingen
Ze kenden de omgeving op hun duimpje en hadden vaak al ervaring als guerrillastrijder door de oorlog tegen de legers van Napoleon.
Op de meest onverwachte plekken vielen deze boeven in groepsverband postkoetsen en andere rijtuigen aan en terroriseerden zo de belangrijkste doorgangswegen van Andalusië.
In die tijd was het onmogelijk zonder begeleiding te reizen en de beter bedeelde mens verplaatste zich alleen als het strikt noodzakelijk was.
Smokkel
Naast het overvallen van rijken, bleek het smokkelen van tabak en andere producten die in grote aantallen de Andalusische havens bereikten, ook erg lucratief te zijn.
Omdat de bandoleros meestal uit grote families kwamen en bekend waren om hun solidariteit met de armen, werd ze vaak ergens onderdak verleend of konden ze terecht in ‘ventas’ (herbergen langs de weg) voor eten, drank en vertier. Zoniet, dan vonden ze wel iets in de bergen, waar ze beschutting zochten in grotten en verlaten herdershutten.
El Tempranillo
De periode van deze romantische helden á la Robin Hood, lag zo ongeveer tussen 1770 en 1840. De bekendste bandoleros onder hen waren: Diego Corrientes (1757), José Ulloa ‘El Tragabuches’ (1781), Juan Caballero ‘El Lero’ (1804) en José María Hinojosa ‘El Tempranillo (1805).
Laatstgenoemde werd op erg jonge leeftijd leider van de beruchte bende ‘Los Niños de Écija’. Écija was het dorpje waar deze bandieten vaak samen kwamen.
Op deze groep ‘helden’ en in het bijzonder op ‘El Tempranillo’ werd de televisieserie ‘Curro Jiménez’ gebaseerd, die in 1975 werd opgenomen in de Serranía de Ronda en tot op de dag van vandaag regelmatig wordt herhaald. Los Niños de Écija terroriseerden jarenlang de wegen tussen Málaga, Granada, Córdoba en Sevilla.
Romantische tijden van ellende
De bandoleros leefden wel in wat door de reizigers als romantische tijden werden bestempeld, maar kwamen vaak op een niet al te romantische manier aan hun eind.
Op een enkele uitzondering na werd geen van hen ouder dan dertig jaar. Veelal werden ze gedood door een ‘Miguelete’ (vrijwilliger van de koning, toen Fernando VII), of volgde er na een rechtzaak een executie.
De doodstraf werd voltrokken door wurgpaal of galg, die bijna altijd midden op dorp- of stadsplein stond opgesteld. Soms werd de galg achter een paard gebonden waardoor de ongelukkige bandiet nog minuten lang door het stof werd gesleurd langs een joelende menigte van voornamelijk monniken of andere gezagsdragers.
Vaak werd na de dood het lichaam in stukken gesneden en het hoofd aan een paal bevestigd die dan langs de weg ter afschrikking diende van nog levende medebandieten.
Het einde met de Guardia Civil
Het einde van de bandoleros werd halverwege de negentiende eeuw ingezet. Door aanleg van spoorlijnen en het gebruik van de telegraaf waren er minder reizigers die overvallen konden worden.
Autoriteiten hadden genoeg van het geterroriseer en riepen de Guardia Civil in het leven om voorgoed een einde te maken aan deze overlast.
Uiteindelijk zijn de bandoleros fysiek dan wel verdwenen, echter hun geest waart nog steeds door de bergen van Andalusië en keert terug in de teksten van flamencoliederen en de boeken van schrijvers uit de romantische periode.
Romantische reizigers op zoek naar avontuur
Grote hoeveelheden tekst zijn aan de bandoleros gewijd. Er wordt gezegd dat Andalusië tweehonderd jaar geleden door schrijvers en andere reizigers die op zoek waren naar avontuur, opnieuw werd uitgevonden. Dankzij hen raakte Spanje weer in de mode.
De streek werd in die tijd bezocht door schrijvers als Washington Irving, Prosper Merimeé, Richard Ford, Victor Hugo en Gustave Doré.
Zij zagen Andalusië als een exotisch en spannend oord, tegen een decor van zon, zigeuners, smokkelaars, goedhartige bandieten, stierengevechten en flamenco.
Veel reizigers hadden de uitspraak, die nog steeds wel eens wordt gebruikt: ‘Africa empieza en los Pirineos’ (Afrika begint in de Pyreneeën) in het hoofd, tijdens de keuze voor hun mystieke bestemming.
Een aantal van deze romantische zielen zag zich zelfs graag beroofd worden door een bandiet als ‘El Tempranillo’. Zó elegant en welopgevoed dat hij zelfs tot ver over de Spaanse landsgrenzen beroemd was.
De bandoleros werden later omschreven als ‘voortvluchtige vrijbuiters die opkwamen voor de onderdrukten’. Waar de bandoleros rebelleerden tegen de heersende macht, rebelleerden de schrijvende romantici tegen het, in hun ogen steeds killer en rationeler wordende Europa.
Misschien voelden ze zich daarom wel tot de bandieten aangetrokken. Wat natuurlijk niet altijd een even realistische voorstelling van zaken was. Alleen ‘El Tempranillo’ en Diego Corrientes beroofden tijdens hun bandietenbestaan niemand van het leven.
De koning van de bergen: José María ‘El Tempranillo’
Wie de route van ‘El Tempranillo’ volgt, komt langs prachtige landschappen, archeologische ruines, oude fonteinen, kerken en tot de verbeelding sprekende ‘cortijos’ en ‘ventas’.
Overal liggen hier voetstappen van deze held. José María Pelagio Hinojosa Cobacho was de volledige naam van de jongste bandolero. Hij werd geboren op 21 juni 1805 in Lucena en groeide op in het vlakbij gelegen, piepkleine dorpje Jauja.
Op zijn zestiende werd hij gedwongen te vluchten en zich aan te sluiten bij een groep bandoleros, nadat hij tijdens een feria iemand doodde om zijn eer te redden. José María was nog zo jong dat hij de bijnaam ‘El Tempranillo’ kreeg.
Al snel werd hij, dankzij zijn natuurlijke overwicht en charismatische persoonlijkheid, leider van de beruchte bende ‘Los Niños de Écija’, die vooral actief was in de bergen rond Ronda tussen 1814 en 1818.
‘El Tempranillo’ werd beroemd door zijn buit te verdelen onder de armen. Prosper Merimeé (de Franse auteur van ‘Carmen’), omschreef hem als een knappe, zwartharige, blauwogige, hoffelijke en moedige man.
Wanneer hij een koets overviel, hielp hij eerst de vrouwen naar een comfortabele plek in de schaduw. Nimmer kwamen er grove woorden over zijn lippen en altijd zorgde hij er voor dat de reizigers genoeg geld overhielden om het volgende dorp te bereiken.
Juwelen met emotionele waarde werden door ‘El Tempranillo’ met geen vinger aangeraakt. Ondanks zijn elegante manier van roven, werd er op den duur toch een beloning op zijn hoofd gezet.
Hij trouwde en bij de geboorte van zijn zoon overleed zijn vrouw, nog geen twee jaar na hun huwelijk. Tijdens de bevalling in een verlaten cortijo, naderden Migueletes. Door het daarop volgende tumult versnelde de bevalling en ging het mis.
‘El Tempranillo’ nam zijn kind mee en galoppeerde tussen de schoten door weg. Een paar dagen later werd zijn zoon gedoopt in de kerk van Grazalema.
De aanwezige autoriteiten durfden niets te ondernemen, bang als ze waren voor de vijftig mannen te paard, die dé vrees van de wijde omtrek belichaamden. Allen waren vrienden of medebandieten van José María.
Kwijtschelding
Onder grote druk van de publieke opinie verleende koning Fernando VII hem en zijn mannen niet lang daarna kwijtschelding van zijn straf. Voorwaarde was wel dat deze ex-bandoleros een nieuw soort ‘leger’ zouden vormen om de regio vrij te houden van échte bandieten.
Tijdens een poging een andere boef, ‘El Barabarillo’, op te pakken, raakte José María dodelijk gewond. Omringd door zijn mannen overleed hij op slechts 28 jarige leeftijd in Alameda. Hij liet, ondanks de vele berovingen, slechts twee huizen, twee paarden en een weeskind na.
Met hem verdween het prototype van de genereuze bandiet, wiens stijl daarna nooit meer werd geëvenaard.
Museo del Bandolero
Wie meer wil weten van bandoleros in Andalusië kan terecht in het Museo del Bandolero in de hoofdstad van de bandoleros; Ronda. Alle facetten over het fenomeen zijn hier door twee fanatieke verzamelaars bijeen gebracht. Geboorteaktes, sterfdocumenten (als bewijs dat ze écht bestonden), alle boeken die er ooit zijn geschreven over het fenomeen, foto´s, tekeningen en schilderijen, meer dan honderd jaar oude kledingstukken, wapens en andere gebruiksvoorwerpen uit die tijd zijn in vijf zalen uitgestald. In een klein winkeltje worden boeken, cd´s en andere, aan de bandoleros gerelateerde souvenirs verkocht.
La Venta de Alfarnate
Een prachtige, tot de verbeelding sprekende locatie die ooit het decor vormde voor diverse bandieten, is de Venta de Alfarnate in de Axarqía. Deze oudste herberg van Andalusië ligt op 900 meter hoogte bij het dorpje Alfarnate in de provincie Málaga en is al sinds de dertiende eeuw op die plek te vinden.
De ‘cel’ waarin ooit tijdens zijn vervoer als gevangene, bandolero Luis Candelas een nacht gevangen werd gehouden, is nu omgebouwd tot een erg originele eetruimte.
De venta ligt aan de weg die ooit de enige doorgangsroute was tussen Málaga en Granada in een ruige en prachtige omgeving. Binnen zijn de stallen van weleer omgetoverd tot ruime en erg gezellige ‘comedores’. In een klein winkeltje worden typische streekproducten als zoete Málaga-wijn (aanrader), ham, worsten en honing verkocht.
De video op deze pagina is van het Museo del Bandolerismo in Ronda en vertelt het verhaal van José María el Tempranille, ook de Spaanse Robin Hood genoemd.